Over het verhaal
Dit is een originele vertaling van het Griekse verhaal Ο Ούβε στα Καλούδια van Nikos Houliaras, gepubliceerd in de bundel "Μια μέρα πριν, δυο μέρες μετά" (Een dag ervoor, twee dagen erna) (Athene: Nefeli, 1998).
Uwe in Kaloudië
Hij kwam laat aan. Hij kwam langs Punta op het eiland en huurde een kamer in Kaloudia.

Ik zag hem in de ochtend. Ik hoorde hem eigenlijk eerst. Midden in de sereniteit van de dageraad klonk er een schreeuw: Ik hoorde een langdurig "Ahh!" van het balkon komen en toen kwam Uwe, droeg zichzelf de trap af, ging de straat af in de richting van de zee.
Met zijn handen ten hemel geheven en een gezicht dat extatisch straalde, liep hij voor me langs. Hij keek me even verbaasd aan en begon toen meteen weer te schreeuwen: hij slaakte een onuitsprekelijke kreet en rende naar het strand. Daar, aan de rand van de rivieroever, pauzeerde hij en knielde als een door de bliksem getroffen man neer naast een paar kinderen. Er waaide een zacht briesje en de hemel droeg geen wolkje. Het water - gekleurd als blauw - was stil, knielde hij neer naast een paar kinderen. Er waaide een zacht briesje en in het bladerdak van de hemel was geen wolkje te bekennen. Het water - gekleurd als een blauwe steen - was stil en werd bevlekt door de tientallen bootjes van allerlei soort die de baai wilden bereiken. En aan de overkant, de lage heuvels van Punta verdoofd - als kinderen die vroeg voor school zijn gewekt - met onverzorgd gouden struikgewas voor de waas van de dag die net begon. Aan de overkant stond Uwe: in het midden van deze buitengewone en onbegrijpelijke ether, kijkend naar het wonder; al schreeuwend langs de kustlijn rennend, reikt hij verder, ver weg, vanwaar je -als op een plaatje uit het leesboek van de eerste klas- de heilige kerk van St. Spyridon kunt zien temidden van het grote zeebos dat er gebleekt uitziet onder het zonlicht. En Uwe, de blonde jongen uit Oslo, stond vlakbij. Hij liet een grote "Aah!" als in verwondering, kijkend naar de hemel, niet precies wetend wat er in hem omgaat.

Een half uur later keerde hij terug naar de kafeneio. Hij ging zitten, naast me, en staarde betoverd de zee op zonder een woord te zeggen. Ik sprak als eerste: "Wat is er aan de hand?" Vroeg ik. "Dat kan niet!" zegt hij, in mijn richting gedraaid, maar ergens ver weg en achter me kijkend. "Ik begrijp niet wat me overkomt! Ik ben hier. Het voelt alsof ik hier al een eeuwigheid ben!"

Vanaf die dag ontmoette ik hem regelmatig: 's middags in de zoutmijn, 's avonds in de plateau. Na veertien dagen verliet hij het eiland. Het was middag. Het zonlicht fonkelde, het water werd rood en Uwe op de pier huilde, alsof hij een klein kind was.
Ik zag hem de andere zomer ook. Ik zag hem bijna elke dag. Lopend, alsof hij betoverd was, langs de kust. Urenlang zittend onder de zeebomen en peinzend starend naar het ondiepe water. Op een nacht, in de plateauvroeg ik hem wanneer hij naar Oslo zou vertrekken en hij antwoordde: "Over een week." "Waarom?" Ik vroeg: "Wanneer eindigt je verlof?" "Over twee weken," antwoordde hij. "Hoe komt dat?" antwoordde ik, "Waarom ga je dit jaar zo vroeg weg? Vind je het hier niet meer leuk?" "Integendeel!" antwoordde hij bitter. "Vorige zomer kwam ik op een zondag aan in Oslo en op maandag ging ik meteen aan het werk! Dat doe ik niet nog een keer. Het was alsof er een hele vrachtwagen over me heen reed! Ik heb drie maanden in het ziekenhuis gelegen... met een depressie! Ik doe het niet nog een keer! Dit jaar denk ik dat ik een week eerder ga. Ik heb minstens een week nodig om te wennen. Om beetje bij beetje te wennen aan de andere Uwe die daar woont en het leven te verdragen dat hij leidt!"